De gang

Ik ken hem goed. Liep er vanochtend bijna achteloos doorheen. Niet helemaal achteloos. Ik denk dat de bankjes me opmerkzaam maakten. Waren het er altijd zoveel? Zelfs nu weet ik niet meer of het er vanmorgen drie of vier waren. Ik denk vier. Ze staan tientallen meters uit elkaar. De gang lijkt langer of korter naar gelang je in staat bent er soepeltjes doorheen te lopen. Vanochtend ging het soepeltjes. Zonder noodzaak om te gaan zitten. Het was er wel kouder. Ik liep er vaak, van bankje naar bankje. Even zitten om rond te kijken, zo leek het. In werkelijkheid was de gang te lang.
Er zijn vitrines met kunstwerken. Een moeder zei: ik denk dat het fruit is, over een zilverglanzend voorwerp. Denk het ook zei de jongen vanuit zijn rolstoel. Misschien wilde ze even uitrusten; ik ken dat. Maar ik denk dat ze er niet voor haar waren. Het mooie van kunst is dat je er zelf in mag zien wat het is. Zo krijgt het vele betekenissen. En allemaal waar. Lijkt me wel wat, kunstenaar. Niet altijd maar alles uit hoeven leggen.

Als je er een soort van woont, dan ken je menig voorbijganger. Het leukste is, als ze naar huis gaan. Dan zien ze er anders uit. In hun gewone kleding, hun haar los, de meiden. Ze vinden het minstens zo leuk als ze mijn verraste uitdrukking zien. Ze zwaaien naar me, roepen ‘tot morgen’ en weg zijn ze. Ik probeer te bedenken waar ze heen gaan. Hoe hun thuis er uit ziet. Of ze met de fiets zijn, met de bus gaan of met de auto. Als ze tijd hebben, dan kletsen we over dat soort dingen. Over goeie boeken en op de bank hangen als je moe bent van je werk. Over hele persoonlijke dingen. Of een heel gesprek over waarom vrouwenvoetbal als sport nog lang niet zo ver is als vrouwenhandbal.

Vanmorgen was ik er weer een poosje. Aan het eind van de gang met de lift naar boven. Ik heb vooral veel naar de glazenwasser gekeken, ik zat voor het raam. Met een hoogwerker dagenlang duizenden ramen wassen. Het regende. Ik had niet zoveel zin om te kletsen.

Ik doe natuurlijk niet onvriendelijk naar de anderen. Al helemaal niet als ze voor de tweede keer komen en zeggen dat ze nu al bekenden zien. Bedoelen ze mij. Het heeft iets geruststellends voor ze als je merkt dat je niet de enige bent. Ik voel compassie als ze zichtbaar gespannen zijn, houvast zoeken, of onwennig en beducht voor wat komen gaat. Ik praat met ze als ze dat fijn vinden.

Terug de gang door en daarna voorbij het restaurantje met de lekkere cappuccino. Mijn oude doel voorbij. Naar huis. Wat fijn als dat kan. Goede herinneringen.