Het was nog geen juli en mijn vakantie zat er alweer op. Niks mis mee, al duurt de zomer dan nog wat lang. Je kan het maar beter gehad hebben, dan ben je weer wat dichter bij de volgende.
Als ik 14 dagen op vakantie ben begint de onrust na ongeveer een week. Naar huis gaan wordt met de dag aantrekkelijker. Ik geniet van het in een andere omgeving zijn en van de andere dagelijkse indeling. Het is een soort ingebouwde rusteloosheid.
Ik houd van een praatje maken met de locals. Al is het met handen en voeten. Duits gaat me goed af. De beperking zit hem in mijn fysieke actieradius. Van dat kletsen komt maar weinig terecht.
Dat is een bron van frustratie. Ik verzin oplossingen zoals een elektrische fiets. Dan neem ik die de volgende keer mee. Een rondje fietsen gaat prima en in het dorp staan bankjes voor hangouderen.
Maar eerst die lange zomer. De piepers moeten nog gerooid. De suikermais rijpt af. De uien liggen te drogen. Tomaten en komkommers bij de vleet. Genoeg te doen. Volgend jaar wil ik meer soorten tomaten. Oude rassen. In grote potten onder een afdakje. Het wordt een lang afdakje, ik wil veel tomatenplanten. Ik zet ze wat hoger, op een stelling. De grond in de potten vernieuw ik elk jaar. Dan kunnen ze steeds op dezelfde plek staan. Dat is biologisch helemaal verantwoord.
Het voordeel van de verhoogde bouw is dat ik er goed bij kan. Van planten tot oogsten. Het leukste is om planten te kweken uit zaden van tomaten die je zelf hebt geoogst.
En toch duurt deze zomer nog lang. Voor elk ‘probleem’ is er een oplossing. Ik wierp een blik op mijn banksaldo. Ik heb zin in nog een vakantie. Ik dacht: liever op vakantie dan dat het een bank saldo wordt. Geld waar je geen gelegenheid meer voor hebt om het uit te geven.
Ik heb voor een week geboekt, dan heeft de onrust geen kans, ik ben lekker even weg en de tuin heeft het nauwelijks in de gaten.


