Kerst

Het is een rare tijd, kerst. Als ik zeg een bijzondere tijd, dan suggereert dat een goed gevoel. En dat is het niet alleen maar. Witte kerst, Sky Radio, reclamefolders van de supermarkt. Een en al gezelligheid.

Ik heb ook betere associaties, De grote sinaasappel en het kerstkransje die ik kreeg na de kerstdienst. Ik was al eens een herder, een wijze uit het oosten. Zelfs Jozef, met een zaklamp onder rood doorschijnend papier bij wijze van kampvuur. De christelijke figuurzaagclub was ook leuk.

Er gebeurden toen al wonderen. Op weg naar figuurzagen, op een koude winteravond werd ik met fiets en al opgeslokt door de straat. Kopje onder en weg. Zwemmen kon ik nog niet. Toch stond ik tien minuten later kletsnat en met het zand in mijn haar weer op de keukenmat. Er bleek een grote waterleiding gesprongen. Een zinkgat waar later nog een auto in verdween. Ook dat liep goed af stond in de krant.

Er zijn dingen die maken dat kerst niet leuk is. Ik gruw van kerkorgel muziek. En van te grote gekleurde lampjes in de kerstboom. Dat gaat nooit meer over. Vrome mensen en hun gedrag. Bidden en klikken kon ik niet rijmen. Een gereformeerde overbuurvrouw, laat ik haar Mantelpakje noemen, stond daar model voor. Grijs knotje en een verbeten rechtvaardige blik in de ogen. Zij was het die me verklikte. Wij jochies waren met veel plezier met sneeuwballen in de weer. Proberen om een lege bloempot van de rand van het balkon van een flatwoning te mikken. Of het gelukt is weet ik niet meer, wel dat ik dankzij haar thuis op m’n donder kreeg.

Had ze weer hemelpunten mee verdiend. Eenmaal daar, waarvan ze zeker wist dat ze er heen ging, bleek het toch anders. Er was helemaal geen poort. Alleen een bordje, ‘Triage’ stond erop. De dienstdoende engel nam haar eens op; dat handtasje alleen al. De opdracht was eenvoudig: controleren op valse verwachtingen en de weg wijzen.

‘Gaat u hier bij de brandvrije deur naar links’, zei hen. Een knetterende vloek ontsnapte aan Mantelpakje’s mond. Dat zou haar normaal in gezelschap niet zijn overkomen. Het was nu te laat.
‘Oh verrek’, zei de engel toen ze weg was en trok een paar ovenwanten aan, opende een klep en zwiepte het achtergebleven handtasje erachteraan.

Er gebeuren nog steeds wonderen. Alleen al dat ik er nog ben en weer vrolijk rondspring met mijn donornier is er een. Een aantal jaren geleden was het afwachten of ik de volgende dag zou halen. Ik heb nog altijd wel akkefietjes met mijn gezondheid, toch komt het telkens weer goed.

Dat wonder maakt dat ik nadenk over mijn leven. Ik neem daar ook de tijd voor. Wat me dwarszit is mijn aversie tegen kerk, geloof en alles wat in de verte maar riekt naar christelijkheid en gelovenden. Het is en boel oud zeer.

Het verhaal van Mantelpakje is een understatement. Het is waargebeurd voor wat het aardse deel betreft. Het is het hypocriete gedrag van zich christen noemende mensen. Ik groeide op tussen deze mensen. Met een allergie ervoor als gevolg.

Als ik nu in aanraking kom met christenen en het hypocriete is er helemaal niet, dan ben ik eerst geneigd om het niet te vertrouwen. Als na verloop van tijd dat vertrouwen er wel is, dan weet ik het even niet meer. Ik verander niet op slag in een gelovige. Dat hoeft ook niet.

Ik snap intussen dat er ook veel positieve ervaringen waren, die werden verdrongen door de impact van de negatieve. Die positieve dingen, mooie dingen, zijn van mij. Die mag ik gewoon voelen en ervaren. Als mensen nu dat goede gevoel aanraken verwart me dat. Christenen die eerlijk en oprecht zijn? Ja die zijn er, dat is wat anders dan mijn vertekende beeld.

Ik laat me er voorzichtig door aanraken. En het verwondert en ontroert me. Daarom is kerst voor mij een rare tijd.

Die grote sinaasappels hè en die kerstkransjes, die vind ik nog steeds lekker.