De wind van voren krijgen, tegenwind hebben. Ik heb liever de wind mee. Aan de kust terugfietsend van school naar huis met windkracht negen in de rug hoefde ik geen trap te doen. Jas losritsen en wijd houden en daar ging ik. Met losse handen. Zorgeloos zoeven naar huis.
Als je de andere kant op moet tegen die wind in moet je soms afstappen. Stukje lopen en zorgen dat je fiets niet wegwaait. We halen energie uit tegenwind. Molens genoeg, altijd al.
Ik ben aan het bedenken hoe je zelf energie krijgt van tegenwind. Omdat dat toch beter voelt. Dat het kan weet ik. Hoe het werkt nog niet. Ik kan het niet aan of uit zetten. Het is het soort energie waar ik niet zomaar bij kan.
Ik had even de wind van voren. Kop in de wind en doorgaan zei ik lusteloos tegen mezelf. Ik weet niet of het beter is om te vechten of erin te berusten. In de dingen zoals ze zijn. En meestal valt er helemaal niks te vechten, ben je gewoon de sjaak.
Verdriet, frustratie, boosheid, bijna verslagenheid. De rek raakt er uit als het me te vaak gebeurt. Gelukkig liep het ook nu weer goed af. Een medicijn dat acute schade aan m’n nier veroorzaakte. Duurde even, want vrij ongebruikelijk en kostte moeite om erachter te komen. Komt nu weer goed.
Resultaat was een explosieve opluchting. Heel andere scenario’s waren al de revue gepasseerd en helemaal niet onwaarschijnlijk. Na de opluchting had ik geen energie meer. Die was besteed aan angst en zorgen maken. De logica gebiedt me dan om dat de volgende keer niet meer te doen. Laat dat nu de manier zijn die niet vanzelfsprekend ook werkt.
Eerst m’n accu maar eens goed opladen. Een niet meer voor mogelijk gehouden vakantie kon toch doorgaan. Zit ik daar nu in de schaduw van de middagzon een blogje te schrijven. Wat zeurt ‘ie nou?